9. DE GEWAPENDE BURGERMACHT
In de winter van 1794-1795
trekken de Fransen over de bevroren rivieren ons land binnen. Niemand verdedigt
ons land. De stadhouder vlucht met zijn gezin naar Engeland. Alles gebeurt zonder
bloedvergieten. Daarom wordt er gesproken van de "fluwelen revolutie". Nederland heet voortaan de
Bataafse Republiek. De grondbeginselen van de nieuwe republiek zijn: Vrijheid,
Gelijkheid en Broederschap. De Franse overheersing zou duren tot 1813. De Bataafse Vrijheid dringt ook
door tot de bevolking van Akersloot. Het ambtenarenapparaat wordt aangepast en
de verdediging van het land wordt voortaan een zaak van de gewone burger.
Iedere gemeente krijgt in 1796 van het landsbestuur de opdracht een Gewapende
Burgermacht te organiseren. Alle "manspersonen getrouwd van 18 tot 28,
ongetrouwd van 18 tot 35 jaaren" moeten aan deze Gewapende Burgermacht
deelnemen. Daarnaast is het ook mogelijk vrijwillig tot de Burgermacht toe te
treden. Het doel van de Burgermacht is "het opvatten van de wapenen ter
verdediging van onze vrijheid".
Op 24 april 1796 worden bij de
Gewapende Burgermacht te Akersloot een aantal officieren aangesteld: een
captein, een luytenant, een sergant-major, een sergant-fourier, drie serganten
en vier corporaals. Tot secretaris wordt benoemd Lourens Veer. Diezelfde dag wordt de eerste
vergadering m.b.t. de Gewapende Burgermacht gehouden. Er wordt een voorlopige
lijst van gewapende burgers opgesteld. Op deze lijst komen vier Krommen voor:
Jacob Dirkse Krom (geb. 1769), Jan Dirkse Krom (geb. 1770), Klaas Dirkse Krom
(geb. 1772), en Dirk Dirkse Krom (geb. 1773). Op de vergadering van 1 mei
1796 wordt Philip Houbert aangesteld de gewapende burgers te onderwijzen in de
exercitie. Voor de eerste zes weken wordt hiervoor een bedrag van 3 guldens en
10 stuivers vrijgemaakt, "mits dat hij de geweeren die in 't regthuys zijn
schoonhoud en oppast". Verder werd besloten "de agterkerk te laaten
verhoogen en bekwaam te maken tot een exercitieplaats - indien kerkmeesteren
zulks willen permitteeren". De volgende vergadering is op
15 mei 1796. Er wordt vastgesteld dat bij de exercitieoefeningen nogal veel
burgers te laat aanwezig of zelfs afwezig waren. Er werd daarom afgesproken op
deze "misbruyken eenige boetens te stellen". Schutters die voortaan te
laat komen moeten een stuiver boete betalen en "die in 't geheel niet
koomen twee stuyvers". Tevens is "goed gevonden op 't laggen, rooken
en praaten onder de exercitie te stellen de volgende boetens, voor de officieren
vier duyten en voor de schutters twee duyten". (Ik stel me zo voor dat de
vier zonen van Dirk wel bij de lachers, rokers en praters gehoord hebben.) In
deze vergadering wordt ook nog besloten een aantal nieuwe burgers op te roepen.
Op deze lijst komen twee Krommen voor: Jacob
Krom en Jan Krom (Dit zijn
waarschijnlijk Jacob Klaasz en Jan Jansz). (Dit houdt dus in dat er in 1796 in
totaal zes Krommen tot de Gewapende Burgers behoord hebben. Op een totaal van ±
60 Gewapende Burgers is dit een behoorlijk percentage: 10%. De Krommen waren
dus behoorlijk goed vertegenwoordigd.)
In de notulen van die laatste
vergadering staat nog iets interessants. Er werd "goedgevonden om Jacob
Krom in zijn onderneeming van trommel slaan te laten continueeren en ten dien
eijnde de onderwijzer van dezelve Jacob Krom behoorlijk salaris toe te leggen en
't reeds verdiende te voldoen ..... en om ten kosten van de compagnies cas een
trommel te koopen". Jacob Krom werd dus de tamboer van het korps. Men
vermeldt niet welke Jacob dit geweest moet zijn: Jacob van Dirk of Jacob van
Klaas? Over bovengenoemde trommel nog
het volgende: In de notulen van de vergadering van 29 mei 1796 staat vermeld dat
de kapitein en de luitenant een trommel aangekocht hebben voor 25 guldens. We maken een sprongetje van
twee jaar en komen in 1798. In de registratie van de Gewapende Burgers komen nu
acht Krommen voor. Allereerst de zes al eerder genoemden. Daar is echter nog een
Jacob bijgekomen, namelijk Jacob Thijse (geb. 1779). Het zo veelvuldig voorkomen van
de naam Jacob (Krom) is eenvoudig te verklaren vanuit het feit dat de
grootvader van alle drie "Jacobben" dezelfde was, namelijk Jacob
Dirkse (1700-1766). In bovengenoemde registratie
komt ook voor de naam van Dirk Krom (1733-1815). Dirk wordt niet vermeld,
omdat hij onder de wapens is, maar omdat hij verplicht is contributie te
betalen.
Iedere gemeente moest zijn eigen Burgermacht bekostigen. Daarom werd er
contributie geheven bij alle Akerslootse mannen die "ongewapend"
waren. In het jaar 1798 moet Dirk 8 stuivers contributie betalen. Hij is daarmee
de enige Krom die op de lijst van de contributiebetalers voorkomt. Zijn vele
broers zijn dan reeds allen gestorven. In 1799 moet de secretaris aan
het landsbestuur opgeven hoeveel geweren e.d. in bezit zijn van de Gewapende
Burgers. Hij doet opgave van "60 bruykbaare snaphaanen, 11 onbruykbaare
dito, en 71 patroontassen en bandelieren". In dit jaar zijn alle zeven hiervoor genoemde Krommen nog steeds in dienst bij de Gewapende Burgermacht. Wat bij de registratie opvalt is, dat al deze Krommen nog steeds ongehuwd zijn, hoewel zij volgens de secretaris (maar die zat er wel vaker naast) de leeftijden hebben van respectievelijk 20, 25, 26, 26, 27, 28 en 30 jaar. Vijf van de zeven zullen later toch bewijzen dat ze "in dienst" alsnog echte mannen geworden zijn. Alleen Dirk Dirkse en Jacob Klaasz zulllen vrijgezel blijven.
Hoewel de Burgermacht
aanvankelijk enthousiast en nauwgezet opgezet werd, blijkt reeds uit het
archiefmateriaal dat een en ander in de loop der jaren wat
"verwatert". In 1801 houdt de "zaak" dan ook op te bestaan.
Het landsbestuur laat weten "dat alle registratiën voor de Gewapende
Burgermacht provisioneel (= voorlopig) worden gehouden voor gecesseerd".
Voorlopig werd echter definitief. Op 10 april 1796 werd ten
behoeve van de Gewapende Burgermacht een acte opgesteld. In deze acte
“bekennen” alle ondergetekenden, dat zij “hebben ontvangen uyt handen van
de Municipaliteit van Akersloot, ieder, een Snaphaan, Bajonet en Schede,
mitsgaders een Patroon tas met desselve Bandelier, en patroon trekker, met
belofte om het genoemde gemeen ten alle tijde zooveel in ons vermogen is het
zelve gnap te houden op de boetens volgens ‘t plan van organizatie bepaald”. Op de eerste bladzijde staat het “merk” (een kruisje) van Jan Dirkzn Krom (Jan kan blijkbaar niet schrijven), en de handtekeningen van Dirk (Dirkzn) Krom en Klas Dz Kom (dit zal ongetwijfeld Klaas Dirkzn Krom zijn; Klaas kan blijkbaar wel schrijven, maar heeft nog wel wat moeite met de spelling van zijn eigen naam). Hieronder volgt een fragment van de hierboven genoemde acte. Zichtbaar zijn het kruisje van Jan Krom en de handtekeningen van Dirk en Klaas Krom.
Op de tweede
bladzijde staat de handtekening van Jacob Krom, met daarbij de aantekening
“heeft geen geweer nog patroontas, heeft een trommel”, en op de laatste
bladzijde staat de handtekening van nog een Jacob Krom, en het “merk” van
Jan (Janzn) Krom (ook hij kon blijkbaar niet zijn naam schrijven).
|